Autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
De wetgever heeft
hard zijn best gedaan om een aantal wijzigingen door te voeren met betrekking
tot veiligheid en milieu in de ruimste zin.
NIEUWE WETGEVING VOOR VOEDINGSINDUSTRIE VANAF 2005
De federale Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Rudy Demotte
tekende een nieuw KB betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
in de voedselketen. Dit KB houdt onder meer in dat bedrijven hun HACCP
- systeem, in voege sinds 1997 dienen uit te breiden en een eigen autocontrolesysteem
dienen op te zetten en dit moeten laten goedkeuren door het FAVV.
DE MODALITEITEN BETREFFENDE DE MELDINGSPLICHT
De meldingsplicht beschreven in het KB Autocontrole is verplicht sinds
1 maart 2004.
14 NOVEMBER
2003
Koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
in de voedselketen
VERSLAG
AAN DE KONING
Sire,
Het ontwerpbesluit dat wij de eer hebben voor te leggen ter ondertekening
door Uwe Majesteit maakt deel uit van de prioriteiten bij de oprichting
van het FAVV. De moeilijkheid om de crisissen, die ons land de laatste
jaren in de voedselketen gekend heeft, te beheersen, heeft de noodzaak
aangetoond om het volgende van de geviseerde actoren te eisen :
- Het opzetten van een betrouwbaar autocontrolesysteem in hun bedrijf;
- Een grote transparantie ten opzichte van de controlediensten en in het
bijzonder de plicht om alle informatie over zaken die een gevaar kunnen
betekenen voor de veiligheid van de voedselketen onmiddellijk te melden;
- De invoering van traceerbaarheid van de producten zodat, indien noodzakelijk,
deze producten vlug uit de handel genomen kunnen worden en, in voorkomend
geval, de bron van contaminatie te achterhalen.
Deze eisen worden voornamelijk gedekt door Verordening 178/2002 en zullen
op nationaal vlak in werking treden door het ontwerp besluit.
Het zeer heterogeen landschap dat gevormd wordt door de Belgische operatoren
vormt een bijkomende moeilijkheid. Er zal bij de praktische uitwerking
voldoende aandacht moeten besteed worden aan de schaal van de bedrijven.
Tal van mogelijkheden worden daartoe voorzien in dit ontwerp van besluit.
Dit besluit kadert tevens in de aanbevelingen voor het overheidsbeleid
inzake voedselveiligheid naar aanleiding van het parlementair onderzoek
naar de Belgische vlees-, zuivel-, en eierproductie en naar de politieke
verantwoordelijkheden in het licht van de zogenaamde dioxinecrisis. Zo
zegt het verslag van dit onderzoek in Deel IV, punt 3.4. Inzake de uitvoering
van effectieve inspecties en controles : « De controle van de productieprocessen
op het terrein gebeurt in eerste instantie door het bedrijf zelf (autocontrole).
Deze controle kan daarnaast gebeuren door externe instellingen geaccrediteerd
door BELCERT, bevoegd voor de controle van de voedselveiligheid. De erkenning
van deze instellingen gebeurt door het Federaal Agentschap ».
De filosofie achter dit ontwerp kan als volgt samengevat worden :
1. Het toepassingsgebied van het ontwerp is ruimer dan Verordening 178/2002
dat zich beperkt tot de sectoren van de dierenvoeders en de levensmiddelen.
Het voorliggend ontwerp omvat de hele keten, inclusief de leveranciers
aan de primaire sector, de verpakkers, de transporteurs en de onderaannemers.
Er is evenwel een uitzondering voorzien met betrekking
tot het particulier huishoudelijk gebruik.
2. Alle actoren van de voedselketen zullen geïnventariseerd worden
(erkend, toegelaten, geregistreerd, ...) volgens de sector en de activiteit.
Dit wordt gerealiseerd hetzij door een systematische aanpassing van de
sectoriele besluiten, hetzij als dit mogelijk blijkt te zijn via een uniek
besluit.
3. Het opzetten van een autocontrolesysteem om de veiligheid van de voedselketen
te garanderen, is verplicht. Overeenkomstig het ontwerp EG verordening
met betrekking tot de levensmiddelenhygiëne is er een ander systeem
voorzien voor de primaire productie in de landbouw. Zij moeten de goede
hygiëne praktijken respecteren en registers bijhouden omtrent de
toegepaste behandelingen van hun dieren of van hun gewassen. De HACCP
vormt de basis voor het autocontrolesysteem van de levensmiddelen.
4. Voor wat de kwaliteit, met inbegrip van de etikettering, van de producten
betreft wordt een systeem van autocontrole aangemoedigd maar is niet verplicht.
5. De uitwerking van gidsen per sector die betrekking hebben op autocontrole
wordt ten zeerste aangemoedigd. Deze gidsen zullen goedgekeurd kunnen
worden door het FAVV op basis van een advies van het Wetenschappelijk
Comité. De gidsen kunnen de bedrijven aanzienlijk helpen bij het
implementeren van hun eigen autocontrolesysteem en kunnen dienen als referentieel
voor de auditoren. Door het opzetten van de gidsen wordt een daadwerkelijke
complementariteit tussen sectoren en het FAVV gecreëerd.
6. De validatie van het opzetten van een betrouwbaar autocontrolesysteem
bij elk bedrijf kan hetzij door het FAVV, hetzij door een geaccrediteerde
certificeringsinstelling die erkend is door het FAVV, gebeuren. De controle
op de autocontrole blijft de verantwoordelijkheid van het FAVV, zonder
uit te sluiten dat het FAVV in een crisissituatie beroep kan doen op bovengenoemde
organismen.
7. De uitwerking van een betrouwbaar en gevalideerd autocontrolesysteem
in een bedrijf is van die aard dat het de programmatie van de controles
van het FAVV op de bedrijven zal beïnvloeden. De bedrijven met een
gevalideerd autocontrolesysteem zijn minder risicovol dan de andere bedrijven.
Het FAVV zal zijn inspanningen intensifiëren bij de meer risicovolle
bedrijven.
Een wetgevend initiatief met betrekking tot de financiering van het Agentschap
zal rekening houden met dit element door de bijdragen van bedrijven met
autocontrole verhoudingsgewijs te verlichten.
8. De traceerbaarheid van de producten zal berusten op een betrouwbare
registratie van de bedrijven en hun vestigingseenheden. Het uniek identificatienummer
van de Kruispuntbank voor de Ondernemingen zal zo vlug mogelijk gebruikt
worden.
Het principe van Verordening 178/2002 om alle IN/OUT van de producten
op alle niveaus van de keten te registreren werd overgenomen. Ook de traceerbaarheid,
intern aan het bedrijf moet verzekerd worden.
Aangezien de tijd om de gegevens met betrekking tot de traceerbaarheid
ter beschikking te stellen een cruciaal punt is om te voorkomen dat een
incident uitgroeit tot een crisissituatie, voorziet het ontwerp besluit
dat de Minister het formaat van de bij te houden registers en de modaliteiten
voor het opslaan van de gegevens in voor het Agentschap toegankelijke
databanken kan bepalen.
9. De meldingsplicht is van toepassing op elke exploitant
die vaststelt of redenen heeft om aan te nemen dat een product schadelijk
kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant.
De andere gebreken met betrekking tot de kwaliteit in brede zin zijn bijgevolg
niet geviseerd door deze bepaling.
Met het oog op de praktische toepassing van deze bepaling wordt er een
ministerieel besluit uitgewerkt.
De verantwoordelijke exploitant en de distributiesector moeten zich ertoe
verbinden om onmiddellijk de procedures in te leiden voor het uit de handel
nemen en, indien noodzakelijk, om de consument in te lichten.
10. Ten einde België niet te isoleren in het internationaal marktgebeuren,
voorziet het ontwerp dat de bepalingen met betrekking tot de autocontrole
en de traceerbaarheid van toepassing zullen zijn vanaf 1 januari 2005
(cfr. Verordening 178/2002) terwijl ten einde de veiligheid van de voedselketen
voldoende te kunnen waarborgen, de meldingsplicht reeds vanaf 1 januari
2004 van toepassing zal zijn.
boven
Opmerkingen
van de sector
Als voorbereiding op de raadpleging van het Raadgevend Comité van
het Agentschap werden er meerdere vergaderingen met de sector georganiseerd
om het ontwerpbesluit te bespreken. Op deze vergaderingen waren de meest
representatieve beroepsverenigingen aanwezig. Naar aanleiding van deze
discussies werd het ontwerp besluit op een aantal punten gewijzigd. In
die gevallen waar geen rekening gehouden wordt met de opmerkingen, wordt
dit bij de bespreking van de artikelen verduidelijkt.
De vertegenwoordigers van meerdere sectoren hebben hun bezorgdheden uitgedrukt
:
- De Belgische producten zouden strenger gecontroleerd worden dan de ingevoerde
producten. Dit zou een discriminatie betekenen voor de Belgische producenten.
- Controle op de invoer is echter mogelijk via verschillende kanalen :
- door de Belgische vestiging van een multinational die toch over heel
wat informatie beschikt;
- doordat de sector onderworpen is aan de EU-regelgeving (is op veel punten
het geval);
- door de invoerder die bepaalde informatie moet controleren. Per sector
kunnen bijkomende validatietesten geëist worden (artikel
6, § 1, 2e lid) bijvoorbeeld de eis om na te gaan of een leverancier
erkend is.
- Het voorliggend ontwerp besluit vermeldt dat het Agentschap de controle
op de autocontrole « kan » laten uitoefenen door derden die
geaccrediteerd zijn (door een inspectie- en certificeringsorganisme) en
bovendien hiervoor door het Agentschap erkend zijn. In welke mate dit
zal gebeuren is een beleidskeuze en hangt ondermeer af van het aantal
medewerkers waarover het Agentschap zal kunnen beschikken. Het ligt in
de bedoeling van het Agentschap de inspecties bij de bedrijven zelf uit
te voeren en tegelijkertijd aan de geaccrediteerde organismen de mogelijkheid
geven om de ingestelde autocontrolesystemen te valideren zodat dit werk
gerealiseerd zou kunnen worden vóór 1 januari 2005.
- In praktijk werden de controles op de biologische en geïntegreerde
productiemethodes reeds gedelegeerd naar certificeringinstellingen door
het Ministerie van Landbouw (geregionaliseerde materie krachtens de bijzondere
wet van 13 juli 2001 - Bijzondere wet houdende overdracht van diverse
bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen.)
boven
Commentaren
op sommige artikelen
Art. 2.
3° Met deze definitie van « kwaliteit
» worden alle wettelijke aspecten die vallen onder de bevoegdheid
van het Agentschap bedoeld.
5° Bedrijf : wordt niet verstaan onder
de definitie van bedrijf : de organisatoren van eenmalige gebeurtenissen
zonder handelskarakter (vb. jaarlijks feest van een sportclub)
6° Vestigingseenheid : opslagplaatsen
en winkelpunten zijn ook vestigingseenheden. Wordt niet verstaan onder
vestigingseenheid : akkers en weilanden waar enkel aan primaire plantaardige
productie gedaan wordt. Een bedrijf kan meerdere vestigingseenheden hebben.
Ook de transporteurs worden geviseerd door deze definitie.
7° Exploitant : deze definitie wijkt
af van verordening 178/2002 omdat degene die de leiding heeft (economisch
verantwoordelijke) in de praktijk niet noodzakelijk de exploitant is zoals
bedoeld in dit artikel. De kwaliteitsverantwoordelijke kan de exploitant
van de vestigingseenheid zijn voor zover deze de verantwoordelijkheden
draagt als voorzien in deze definitie.
14° Identificatie : identificatie is
de unieke code die een verband legt met de kenmerken van het product.
Deze unieke code kan ook bekomen worden door een combinatie van bestaande
gegevens. In bepaalde gevallen kan het artikelnummer in combinatie met
de vervaldatum een afdoende unieke code vormen als bedoeld in deze definitie.
Deze code kan dus ook via lotnummers bekomen worden.
15° Etikettering : met etikettering kunnen
ook de kenmerken op informaticadrager bedoeld worden (elektronisch label).
Een etiket bevat naast de identificatie ook kenmerken van het product.
bekijk artikel 2
boven
Art. 3.
§ 2, laatste lid : Deze bepaling werd
toegevoegd om rekening te houden met de situatie van de kleine KMO's en
is in overeenstemming met de Verordening ( EG) Nr. 178/2002 van het Europees
Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene
beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting
van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling
van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.
Bepaalde sectoren zagen liever geen afwijkingen omdat dergelijke afwijkingen
een invloed zouden hebben op de voedselveiligheid. In dit artikel staat
echter duidelijk aangegeven dat de afwijkingen geen nadelige invloeden
mogen hebben voor de veiligheid van de levensmiddelen. Deze optie werd
overgenomen van het voorstel voor verordening van het Europees Parlement
en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne (COM (2003) 33 final).
§ 4. 2° Deze bepaling heeft onder
meer betrekking op de veilingen. De term « voorbereide producten
» verwijst onder andere naar gewassen groenten, gesorteerde appelen,
.... De term « voorbereide » verwijst dus niet naar één
of andere vorm van verwerking.
bekijke artikel 3
boven
Art. 4.
Het geregistreerd zijn betekent hier niet het beschikken over een erkenning,
toelating, vergunning, ... akte gekoppeld aan voorwaarden, maar het ingeschreven
zijn in een databank. In de praktijk zal dit gebeuren via het ingeschreven
zijn in de KBO (kruispuntbank voor de ondernemingen). Voor zover transporteurs
geen deel uitmaken van een geïntegreerd geheel zal ook de transporteur
aanzien worden als een bedrijf en geïdentificeerd moeten worden.
Vergunningen als dusdanig komen in dit besluit niet aan bod. Het beschikken
over een vergunning kan echter wel beschouwd worden als een kenmerk van
een bedrijf.
bekijk artikel 4
boven
Art. 6.
Er wordt aangeraden om zo veel mogelijk met bestaande methoden van registratie
te werken. De in § 1 en 2 bedoelde gegevens hoeven niet opgenomen
te worden in een register op papier. Deze gegevens kunnen even goed op
informaticadrager bewaard worden.
Hier komt de globale traceerbaarheid over bedrijven heen aan bod.
§ 1.
Deze validatietesten moeten bijkomende garanties en een verhoogde betrouwbaarheid
bieden. Mogelijke controles worden uitgevoerd op :
- de identificatie van het bedrijf (bestaat dit bedrijf, is ze gekoppeld
aan de juiste coördinaten? ...);
- de identificatie van het product (bestaat dit product, kan deze leverancier
dit product gefabriceerd hebben?...);
- de kenmerken van de bedrijven (mag dit bedrijf dit product wel leveren/ontvangen,
voldoet het bedrijf aan bepaalde voorwaarden?);
Deze controle kan gebeuren door communicatie met een externe gegevensbank.
§ 2. Het is niet de bedoeling dat de
leveringen van levensmiddelen aan consumenten geregistreerd worden. Door
het gebruik van het woord « vestigingseenheid » worden bijgevolg
feestelijke, eenmalige bijeenkomsten uitgesloten.
§ 3. Hier wordt aangegeven dat er ook
een interne traceerbaarheid noodzakelijk is. Het bedoelde verband hoeft
niet noodzakelijk voor alle sectoren tot op het lotnummer van een product
vastgelegd te worden. Een link tussen de leveranciers van de grondstoffen
en de bestemmelingen van de eindproducten kan in bepaalde gevallen ook
volstaan. Dergelijke zaken moeten echter per sector bekeken worden.
bekijk artikel 6
boven
Art. 7.
§ 1. 1° : « voor zover mogelijk
» wil zeggen dat er rekening gehouden wordt met de mogelijkheden
en in sommige gevallen de verplichtingen per sector of firma. Eén
van de mogelijkheden als bedoeld in dit artikel is het gebruik van barcodes.
§ 2. Hier wordt bewust geen melding
gemaakt van « voedselveiligheidsproblemen » aangezien het
voor bepaalde sectoren niet altijd in het kader van voedselveiligheid
is dat er traceerbaarheid noodzakelijk is. Dit kan namelijk ook in het
kader van dierenwelzijn, diergezondheid (MKZ, IBR, ...) bekeken worden.
bekijk artikel 7
boven
Art. 8.
De sector heeft de wens uitgedrukt om precies te weten wanneer ze iets
moeten melden. Het is echter onmogelijk om een positieve en exhaustieve
lijst te maken van te melden contaminaties. De exploitanten moeten zich
ondermeer baseren op de vastgelegde normen en grenswaarden maar ook op
basis van hun professionele kennis en ze moeten een potentieel risico
kunnen identificeren.
De meldingsplicht « wanneer een product schadelijk kan zijn voor
de gezondheid van mens, dier of plant » moet gezien worden in functie
van het gebruik. Pesticiden kunnen schadelijk zijn maar zijn dit niet
bij een oordeelkundig gebruik (toegelaten toepassingswijze op basis van
een risicoanalyse). Ook de term « voedselveiligheid » moet
in dat kader geplaatst worden.
In die gevallen waar er geen rechtstreeks risico is voor de veiligheid
en wanneer hierover duidelijke richtlijnen opgenomen zijn in de procedures
(gidsen) is de meldingsplicht niet noodzakelijk.
Het is de bedoeling om de meldingen te dirigeren naar de provinciale eenheden
van het FAVV.
§ 2. In tegenstelling tot wat bepaalde
sectoren suggereerden ligt de verantwoordelijkheid van het uit de handel
nemen van producten bij de betrokken firma(s). Het Agentschap neemt geen
verantwoordelijkheid in de plaats van de exploitant, zelfs indien een
gesprek ontstaat bij ernstige incidenten.
§ 4. Met « onder vergelijkbare
omstandigheden » worden de producten die potentieel gecontamineerd
zijn (zelfde batch, zelfde samenstelling, ...) bedoeld. Dit zal moeten
blijken uit de gevaren analyse.
bekijk artikel 8
boven
Art. 9.
De sector was van mening dat het begrip « gids » gedefinieerd
moet worden. Bijlage III geeft hierover echter voldoende duidelijkheid
zodat een dergelijke definitie niet vereist is.
Bestaande kwaliteitsborgings-systemen zullen gehanteerd kunnen worden
voor zover ze voldoen aan alle wettelijke bepalingen. Indien bepaalde
gidsen elementen bevatten die niet vallen onder de bevoegdheid van het
Agentschap dan moeten deze zich in afzonderlijke bijlagen bevinden om
praktische en juridische problemen te voorkomen. De goedkeuring door het
FAVV blijft beperkt tot deze bepalingen die onder haar bevoegdheid vallen.
bekijk artikel 9
boven
Art. 10.
De audit kan uitgevoerd worden door een buitenlands certificeringsorganisme
dat erkend is door het Agentschap. Het buitenlands certificeringsorganisme
moet daarvoor echter wel met het Belgisch referentieel een accreditatie
aanvragen bij het accreditatie organisme van zijn land. Als het Agentschap
gekozen heeft om de validatie van een systeem te delegeren, kan de exploitant
zelf kiezen welk certificeringsorganisme hij wil voor zover deze daartoe
erkend is door het Agentschap.
De sector vroeg om een geschillenprocedure in te stellen in geval er zich
conflictsituaties zouden voordoen tussen een bedrijf en een certificeringsorganisme.
Dit is echter de bevoegdheid van het accreditatie organisme (Belac voor
België). Het Agentschap kan niet tussenkomen bij een negatief advies
van een certificeringsorganisme. Zij staat echter wel in voor de interpretatie
van de wettelijke teksten en kan dus wel tussenkomen bij een interpretatieverschil
van reglementaire bepalingen.
§ 1. 1° De validatie van de toepassing
is het uitvoeren van een audit waarbij de toepassing van, voor zover deze
bestaat, de gids per exploitatie geverifieerd wordt. De certificeringsorganismen
kunnen in dit kader enkel goedgekeurde gidsen valideren.
§ 2. 2° De mogelijkheid om andere
klassieke controles toe te vertrouwen aan certificeringsorganismen is
voorzien maar ze is beperkt tot uitzonderlijke gevallen. In geval bijvoorbeeld
van een crisis als gevolg van een contaminatie in de voedselketen moet
de mogelijkheid gegeven worden aan het FAVV om beroep te doen op dergelijke
organismen om haar verplichtingen (bemonstering, controle op de terugroeping
van gecontamineerde producten, enz. ...) na te komen.
Het Agentschap blijft in ieder geval bevoegd om de inbreuken aan het parket
aan te geven.
bekijk artikel 10
boven
Art. 11.
Deze langere
termijn voor de primaire productie is gerechtvaardigd aangezien teelthistoriek
belangrijke informatie kan opleveren met het oog op de veiligheid van
de voedselketen.
De mogelijkheid tot afwijking is voorzien. Dit zou bijvoorbeeld voor producten
met een beperkte houdbaarheid het geval kunnen zijn.
De Minister kan afwijkingen toestaan op de bewaartermijnen van documenten
in bepaalde sectoren als de veiligheid van de voedselketen dit toelaat
en indien er zich problemen voordoen bij het bewaren van de informatie.
bekijk artikel 11
Wij hebben de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaars.
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
R. DEMOTTE
boven
HET KB
14
NOVEMBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende autocontrole, meldingsplicht
en traceerbaarheid in de voedselketen
ALBERT II, Roi des Belges,
A tous, présents et à venir, Salut.
Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de
vleeshandel, gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1955, 25 juli 1960,
21 maart 1964, 15 april 1965, 13 juli 1981, 22 december 1989, 20 juli
1991 en bij het koninklijk besluit van 9 januari 1992 en bij de wetten
van 21 december 1994, 20 december 1995, 29 april 1996, 27 mei 1997, 13
februari 1998, 17 november 1998, 8 december 1998 en bij het koninklijk
besluit van 22 februari 2001 en bij de wetten van 30 december 2001 en
2 augustus 2002, inzonderheid op de artikelen 13 tot 15;
Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring en de handel
in vis, gevogelte, konijnen en wild en tot wijziging van de wet van 5
september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, gewijzigd
bij de wetten van 13 juli 1981, 22 april 1982, 20 juli 1991, 20 december
1995, 29 april 1996, 27 mei 1997, 17 november 1998, 8 december 1998 en
bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001 en bij de wet van 2 augustus
2002, inzonderheid op de artikelen 3 en 4;
Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en
grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, gewijzigd
bij de wetten van 21 december 1998, 5 februari 1999 en bij het koninklijk
besluit van 22 februari 2001, inzonderheid op de artikelen 2 en 5;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-,
tuinbouw- en zeevisserijproducten, gewijzigd bij de wet van 29 december
1990 en bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1995 en bij de wet van
5 februari 1999 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001, inzonderheid
op artikel 3;
Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de
gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere
producten, gewijzigd bij de wetten van 22 maart 1989, 9 februari 1994,
10 december 1997, 12 augustus 2000 en bij het koninklijk besluit van 22
februari 2001 en bij de wetten van 4 april 2001 en 18 december 2002, inzonderheid
op de artikelen 2 en 3;
Gelet op de wet van 21 juni 1983 betreffende gemedicineerde diervoeders,
gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 maart 1995 en 22 februari
2001, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op de dierengezondheidswet van 24 maart 1987, gewijzigd bij de wetten
van 29 december 1990, 20 juli 1991, 6 augustus 1993, 21 december 1994,
20 december 1995, 23 maart 1998, 5 februari 1999 en bij het koninklijk
besluit van 22 februari 2001, inzonderheid op artikel 8;
Gelet op de wet van 4 februari 2000 houdende oprichting van het Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gewijzigd bij de wetten
van 13 juli 2001 en 24 december 2002 inzonderheid op de artikelen 4 en
5,
Gelet op het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie
van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor
de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke
bepalingen, inzonderheid op artikel 4, § 3, ingevoegd bij de wet
van 28 maart 2003;
Gelet op de Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en
de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen
en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een
Europese Autoriteit voor de voedselveiligheid en tot vaststelling van
procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden;
Gelet op het advies van het Raadgevend Comité van het Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 29 januari
2003;
Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité van het Federaal
Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 4 april
2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 21
maart 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van begroting gegeven op
3 april 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Gewesten, gegeven op 29 september
2003;
Gelet op het advies van de Europese Commissie gegeven op 18 juni 2003;
Gelet op het advies 35.835/1/V van de Raad van State gegeven op 4 september
2003, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van
de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
boven
HOOFDSTUK
I. - Toepassingsgebied en definities
Art. 1.
Dit besluit is van toepassing op alle stadia van de productie, verwerking
en distributie van producten.
Dit besluit is niet van toepassing op de primaire productie voor particulier
huishoudelijk gebruik.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° Het Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van
de Voedselketen;
2° De Minister : de Minister bevoegd voor de Volksgezondheid;
3° Kwaliteit : alle kenmerken met betrekking tot de aard, de gesteldheid,
de samenstelling, de nutritionele aspecten, de verpakking en de etikettering;
4° Primaire productie : de productie, het fokken en het telen van
primaire producten tot en met het oogsten, het melken en de productie
van landbouwhuisdieren, voorafgaande aan het slachten; dit begrip omvat
tevens de jacht, de visvangst en de oogst van wilde producten;
5° Bedrijf : onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die
al dan niet met winstoogmerk actief is in enig stadium van de productie,
verwerking en distributie van een product;
6° Vestigingseenheid : een bedrijf of een deel ervan dat gelegen is
op een vaste geografisch bepaalde plaats en identificeerbaar is aan de
hand van een adres waar door een of meerdere exploitanten activiteiten
uitgevoerd worden in enig stadium van productie, verwerking of distributie
van een product;
7° Exploitant : de natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk
is voor de naleving van de in dit besluit vastgestelde voorschriften in
de vestigingseenheid waarover hij het dagelijkse beheer heeft;
8° Product : Elk product of materie behorend tot de bevoegdheid van
het Agentschap krachtens de wet van 4 februari 2000;
9° Levensmiddel : elk product, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of
onverwerkt, dat bestemd is om door de mens te worden geconsumeerd of waarvan
redelijkerwijs kan worden verwacht dat het door de mens wordt geconsumeerd.
Dit begrip omvat tevens drank, kauwgom alsmede iedere stof, daaronder
begrepen water, die opzettelijk tijdens de vervaardiging, de bereiding
of de behandeling aan het levensmiddel wordt toegevoegd.
Onder deze definitie vallen niet :
- dierenvoeders,
- levende dieren, tenzij bereid om in de handel te worden gebracht voor
menselijke consumptie,
- planten vóór de oogst,
- geneesmiddelen in de zin van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen
en van het koninklijk besluit van 3 juli 1969 betreffende de registratie
van geneesmiddelen,
- cosmetische producten in de zin van het koninklijk besluit van 15 oktober
1997 betreffende cosmetica,
- tabak en tabaksproducten in de zin van het koninklijk besluit van 13
augustus 1990 betreffende het fabriceren en het in de handel brengen van
producten op basis van tabak en soortgelijke producten,
- verdovende middelen en psychotrope stoffen in de zin van het Enkelvoudig
Verdrag inzake verdovende middelen ondertekend te New York op 30 maart
1961 en het Verdrag inzake psychotrope stoffen, ondertekend te Wenen op
21 februari 1971;
- residuen en contaminanten;
10° In de handel brengen : het voorhanden hebben van producten met
het oog op de verkoop, met inbegrip van het te koop aanbieden, of enige
andere vorm van overdracht ten kosteloze of bezwarende titel, alsmede
de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf;
11° Stadia van productie, verwerking en distributie : alle stadia,
met inbegrip van de invoer, de primaire productie of vervaardiging van
een product tot en met het verpakken, de opslag, het vervoer, de verkoop,
de distributie of de levering daarvan aan de eindverbruiker of gebruiker;
12° Autocontrole : het geheel van maatregelen die door de exploitanten
worden genomen om ervoor te zorgen dat de producten in alle stadia van
de productie, verwerking en distributie die onder hun beheer vallen :
- voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake voedselveiligheid;
- voldoen aan de wettelijke voorschriften inzake kwaliteit van zijn producten,
waarvoor het Agentschap bevoegd is;
- voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 over de traceerbaarheid
en het toezicht op de effectieve naleving van deze voorschriften;
13° Traceerbaarheid : mogelijkheid om een product door alle stadia
van de productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen;
14° Identificatie : elke benaming en/of code die éénduidig
en ondubbelzinnig verwijst naar de etikettering van het product of de
geregistreerde gegevens van een bedrijf, een exploitant of een vestigingseenheid;
15° Etikettering : de vermeldingen, aanwijzingen, fabrieks- of handelsmerken,
beelden of tekens die betrekking hebben op een product en voorkomen op
enig verpakkingsmiddel, document, schriftstuk, etiket, band of label,
dat (die) bij dit product is gevoegd of daarop betrekking heeft.
boven
HOOFDSTUK
II. - Autocontrole
Art. 3.
§ 1. Elke exploitant, uitgezonderd voor de primaire productie, moet
een systeem van autocontrole instellen, toepassen en handhaven, dat de
veiligheid van zijn producten omvat.
§ 2. Voor de veiligheid van levensmiddelen moet het autocontrolesysteem
gebaseerd zijn op de volgende principes van het « Hazard analysis
and critical control points-systeem » (HACCP-systeem) :
1° het identificeren van elk gevaar dat voorkomen, geëlimineerd
of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden;
2° het identificeren van de kritische controlepunten in het stadium
of de stadia waarin controle essentieel is om een gevaar te voorkomen
of te elimineren dan wel tot een aanvaardbaar niveau te reduceren;
3° het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische controlepunten
teneinde te kunnen bepalen wat al dan niet aanvaardbaar is op het vlak
van preventie, eliminatie of reductie van een onderkend gevaar;
4° het vaststellen en toepassen van efficiënte bewakingsprocedures
voor de kritische controlepunten;
5° het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking
blijkt dat een kritisch controlepunt niet volledig onder controle is;
6° het vaststellen van procedures om na te gaan of de in de punten
1° tot en met 5° bedoelde maatregelen naar behoren functioneren.
Regelmatig worden er verificatieprocedures uitgevoerd. De procedures worden
herzien telkens het productieproces in het bedrijf op zodanige wijze wordt
gewijzigd dat de voedselveiligheid zou kunnen worden aangetast;
7° het opstellen van documenten en registers, aangepast aan de aard
en de omvang van het bedrijf, teneinde aan te tonen dat de in de punten
1° tot en met 6° omschreven maatregelen daadwerkelijk worden toegepast;
8° indien nodig het opstellen van bemonsterings- en analyseplannen
die toelaten zich te verzekeren van de geldigheid van het autocontrolesysteem.
De Ministers die de Volksgezondheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid
hebben, bepalen, in voorkomend geval, op basis van sociale, economische
of traditionele factoren, de toepassingsmodaliteiten voor bepaalde sectoren,
subsectoren of categorieën van bedrijven met betrekking tot de in
deze § aangegeven verplichtingen. De toepassingsmodaliteiten mogen
geen nadelige invloed hebben op de veiligheid van de levensmiddelen.
§ 3. Elke exploitant, kan een systeem van autocontrole instellen,
toepassen en handhaven dat de kwaliteit van zijn producten verzekert.
§ 4. 1° Elke exploitant van een bedrijf binnen de primaire productie
moet enerzijds een regelmatige controle uitvoeren op de hygiënevoorschriften
voorzien in de bijlage I gevoegd bij dit besluit en anderzijds een register
bijhouden zoals opgenomen in de bijlage II bij dit besluit.
2° De bepalingen van de bijlagen 1 en 2 zijn ook van toepassing op
de volgende bewerkingen die verband houden met de primaire productie :
a) het vervoer, de opslag en het hanteren van primaire producten op de
plaats van productie, voor zover hun aard hierdoor niet ingrijpend wordt
gewijzigd;
b) in geval van producten van plantaardige oorsprong, visserijproducten
en vrij wild, vervoershandelingen met het doel om nog niet voor de verkoop
of levering aan de eindverbruiker voorbereide producten van de plaats
van productie aan een bedrijf te leveren.
boven
HOOFDSTUK
III. - Traceerbaarheid
Afdeling 1. - Identificatie en registratie van bedrijven en
vestigingseenheden.
Art. 4.
Belgische bedrijven, vestigingseenheden en hun exploitanten moeten geïdentificeerd
en hun coördinaten moeten geregistreerd zijn door het Agentschap.
Afdeling 2. - Identificatie en registratie van producten
Art. 5.
Onverminderd de bestaande reglementaire bepalingen, kan de Minister, met
het oog op de traceerbaarheid, van de in de handel gebrachte producten
aanvullende vermeldingen op het etiket bepalen.
Art. 6.
§ 1. Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures
waarmee van de ontvangen producten wordt geregistreerd : de aard, de identificatie
en de hoeveelheid van het product, de ontvangstdatum, de identificatie
van de vestigingseenheid die het product levert en, in voorkomend geval,
andere gegevens die door de Minister worden voorgeschreven.
De Minister kan naargelang de sector en het product bijkomende validatietesten
opleggen betreffende de identificatie en de kenmerken van het product
of de vestigingseenheid die het product levert.
§ 2. Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures
waarmee van de afgevoerde producten wordt geregistreerd : de aard, de
identificatie en de hoeveelheid van het product, de leveringsdatum, de
identificatie van de vestigingseenheid die het product afneemt en, in
voorkomend geval, andere gegevens die door de Minister worden voorgeschreven.
De Minister kan naargelang de sector en het product bijkomende validatietesten
opleggen betreffende de identificatie en de kenmerken van de vestigingseenheid
die het product afneemt.
§ 3. Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures
waarmee het verband tussen de aangevoerde en de afgevoerde producten kan
worden gelegd en waarmee ze in alle stadia van productie, verwerking en
distributie traceerbaar zijn.
In overleg met de betrokken sector bepaalt de Minister tot op welk niveau
dit verband moet worden aangegeven.
boven
Afdeling
3. - Wijze van registratie en ter beschikking stellen van de gegevens
Art. 7.
§ 1. Bij de in artikelen 5 en 6 bedoelde identificaties en registraties
zijn de volgende bepalingen van toepassing:
1° Bij de registraties moet er, voor zover mogelijk, gebruik gemaakt
worden van ingebouwde controleberekeningen of andere technieken die fouten
uitsluiten;
Voor niet-Belgische vestigingseenheden die niet beschikken over een unieke
identificatie binnen Europa, moet de naam en het adres geregistreerd worden
in plaats van de identificatie.
2° Voor de identificatie van de vestigingseenheden moet, daar waar
deze aanwezig is, het uniek, federaal identificatienummer gebruikt worden,
of een ander door het Agentschap erkend nummer dat hiermee in verband
kan gebracht worden.
3° De producten moeten in de vestigingseenheid die het product afneemt
geregistreerd worden met dezelfde identificatie als diegene die er door
de vestigingseenheid die het product levert aan gegeven werd.
§ 2. Ten einde het Agentschap de mogelijkheid te geven snel een volledig
inzicht te krijgen in de tracering van de producten kan de Minister :
- voor zover dit nog niet in een andere reglementering is vastgelegd,
het formaat bepalen, waaronder de overeenkomstig artikel 6 geregistreerde
gegevens ter beschikking gesteld moeten worden aan het Agentschap;
- naargelang de sector of het product bepalen om de overeenkomstig artikel
6 geregistreerde gegevens op te slaan in een door hem erkende gegevensbank
en de modaliteiten hiertoe vastleggen.
boven
HOOFDSTUK
IV. -Meldingsplicht
Art. 8.
§ 1. Elke exploitant stelt het Agentschap onverwijld in kennis als
hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem ingevoerd,
geproduceerd, gekweekt, geteeld, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd
product schadelijk kan zijn voor de gezondheid van mens, dier of plant.
Hij stelt het Agentschap in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen
om risico's te voorkomen en verhindert of ontmoedigt niemand om overeenkomstig
de wetgeving en de juridische praktijk, met het Agentschap samen te werken,
indien hierdoor een risico in verband met een product kan worden voorkomen,
beperkt of weggenomen.
Elk laboratorium, inspectie- of certificeringsorganisme of elke beroepsbeoefenaar
die sanitair toezicht houdt op de veehouderijen dat redenen heeft om aan
te nemen dat een in de handel gebracht product niet beantwoordt aan de
voedselveiligheidsvoorschriften stelt het Agentschap daarvan onverwijld
in kennis.
§ 2. Indien een exploitant van mening is of redenen heeft om aan
te nemen dat een product dat hij ingevoerd, geproduceerd, gekweekt, geteeld,
verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften
voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken product
uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van deze eerste
exploitant heeft verlaten, en het Agentschap daarvan in kennis te stellen.
Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant
de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de
redenen voor het uit de handel nemen, in voorkomend geval door middel
van een persbericht, en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet
volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken,
de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
Een exploitant die verantwoordelijk is voor activiteiten met betrekking
tot de detailhandel of distributie die niet van invloed zijn op de verpakking,
etikettering, veiligheid en integriteit van het product leidt, binnen
het bestek van zijn activiteiten, procedures in om het product dat niet
aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, uit de handel te nemen
en draagt bij tot de voedselveiligheid door relevante informatie door
te geven die nodig is om een product te traceren, waarbij hij meewerkt
aan de door de producenten, de verwerkers, de fabrikanten en/of het Agentschap
ondernomen actie.
§ 3. De exploitanten werken samen met het Agentschap aan maatregelen
om risico's, verbonden aan een product dat zij leveren of geleverd hebben,
te vermijden of te beperken.
Producten die niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften beantwoorden,
worden vernietigd tenzij op een andere wijze aan de eisen van het Agentschap
kan worden voldaan.
§ 4. De bepalingen van §§ 1, 2 en 3 zijn eveneens van toepassing
op producten verkregen onder vergelijkbare omstandigheden als deze van
de bedoelde producten.
§ 5. De Minister bepaalt de modaliteiten voor de melding en de samenwerking
als bedoeld in § 1 en § 3.
§ 6. De melding is niet vereist indien een gevaar in het bedrijf
of tijdens het verwerkingsproces vastgesteld wordt en ontstaat voor zover
het autocontrolesysteem interne corrigerende acties voorziet die het mogelijk
maken dit gevaar uit te schakelen of tot een aanvaardbaar peil terug te
dringen en voor zover de traceerbaarheid van deze corrigerende acties
gegarandeerd wordt.
boven
HOOFDSTUK
V. - Gidsen
Art. 9.
§ 1. Om te voldoen aan de in artikel 3, §§ 1, 2, 3 en 4
vermelde bepalingen kan de exploitant gebruik maken van door het Agentschap
goedgekeurde gidsen, opgesteld per sector of deelsector.
De gidsen worden opgesteld en verspreid door de verschillende sectoren
of deelsectoren in overleg met de vertegenwoordigers van belanghebbende
partijen wiens belangen wezenlijk in het geding kunnen zijn.
De bepalingen van de gidsen moeten op praktische en adequate wijze de
vereiste maatregelen weergeven om te voldoen aan de bepalingen van artikel
3, §§ 1, 2, en eventueel 3 en 4.
§ 2. Om door het Agentschap goedgekeurd te kunnen worden, moeten
de gidsen tenminste voldoen aan de voorschriften opgenomen in de bijlage
III gevoegd bij dit besluit.
§ 3. Voor de goedkeuring van de gidsen door het Agentschap, moet
het dossier ingediend worden door een sector of deelsector en moet de
volgende procedure gevolgd worden :
1° de aanvrager dient bij het Agentschap een aanvraag tot goedkeuring
in, vergezeld van vijf exemplaren van de documentatie die het systeem
beschrijft;
2° het Agentschap gaat na of voldaan is aan de voorwaarden vermeld
in § 2 en legt het dossier ter advies voor aan het Wetenschappelijk
Comité van het Agentschap. De aanvrager stelt alle bijkomende informatie
die nodig geacht wordt door het Agentschap te zijner beschikking;
3° de aanvrager past de documenten aan om rekening te houden met de
opmerkingen van het Agentschap.
§ 4. De gids mag steeds op initiatief van de aanvrager of op vraag
van het Agentschap herwerkt worden volgens de in § 3 beschreven procedure.
§ 5. De goedkeuring van de gids wordt opgeschort indien niet meer
voldaan wordt aan de in dit artikel vermelde voorwaarden. Het voornemen
tot schorsing wordt per aangetekende brief aan de betrokkene meegedeeld.
De betrokkene beschikt over vijftien dagen na ontvangst van deze brief
om zijn bezwaren bij een ter post aangetekende brief in te dienen.
Het ingediende bezwaar schorst de beslissing tot opschorting.
Het Agentschap beschikt over zestig dagen na ontvangst van dit bezwaar
om zijn definitieve beslissing bij een ter post aangetekende brief ter
kennis van de betrokkene te brengen.
boven
HOOFDSTUK
VI. - Delegatie
Art. 10.
§ 1. Het Agentschap kan aan inspectie- of certificeringsorganismen,
die hiertoe geaccrediteerd zijn en door haar erkend zijn, toevertrouwen
:
1° de validatie van de toepassing van de systemen bedoeld in artikel
3, §§ 1, 2, 3 en 4;
2° in uitzonderlijke gevallen, de controle op de waarborgen geboden
door deze systemen, toegepast door de exploitanten.
§ 2. Om erkend te kunnen worden, moeten de in § 1 bedoelde organen
voldoen aan de volgende voorschriften :
1° geaccrediteerd zijn volgens de normen EN 45004 - type A (ISO 17020),
EN 45011 of EN 45012 (reeks ISO 17000) volgens de in de goedgekeurde gidsen
vastgestelde voorschriften of, bij ontstentenis daarvan, volgens de van
het Agentschap uitgaande specifieke voorschriften;
2° de inspecteurs en/of auditoren moeten voldoen aan de volgende eisen
:
- basisopleiding hoger onderwijs in een vak dat verband houdt met de voedselveiligheid.
Voor inspecties en audits in de primaire sector kan een opleiding hoger
secundair onderwijs worden toegestaan;
- beschikken over een relevante beroepservaring van ten minste twee jaar
in een productie-entiteit of als medewerker van de dienst kwaliteit in
de betrokken sector of deelsector;
- een kwalificatie als inspecteur en/of auditeur bezitten die overeenstemt
met de op internationaal vlak gestelde eisen voor de gebruikte accreditatienorm,
onder andere Gids ISO 19011 wat de accreditatie betreft volgens de norm
EN 45012;
- binnen het orgaan een gepaste en voortdurende opleiding krijgen;
3° een auditor of inspecteur mag, op eigen verantwoordelijkheid, bepaalde
taken in verband met bemonstering of meting delegeren naar andere personen
van het orgaan die andere kwalificaties hebben dan die beschreven in punt
2° hierboven, op voorwaarde dat die personen formeel gekwalificeerd
zijn voor de taken die hun bij delegatie worden toevertrouwd;
4° de onafhankelijkheid van beoordeling van de inspecteurs en/of auditoren
moet worden gegarandeerd. Het orgaan en het personeel ervan mogen zich
niet bezighouden met enige activiteit die onverenigbaar is met hun onafhankelijkheid
van beoordeling en hun integriteit met betrekking tot hun werkzaamheden
op het gebied van inspectie en certificering;
5° de personeelsleden van het orgaan zijn door het beroepsgeheim gebonden
met betrekking tot alles wat zij vernemen bij de uitoefening van hun functies
in samenhang met hetgeen in dit besluit is bepaald, behalve ten aanzien
van het door het Agentschap gemachtigde personeel.
§ 3. Om erkend te kunnen worden, moeten de in § 1 bedoelde organismen
tevens voldoen aan de volgende voorschriften :
1° de instructies in acht nemen die door het Agentschap zijn opgelegd
met betrekking tot de toepassing van de regelgeving;
2° rekening houden met de inspectieverslagen van de ambtenaren van
het Agentschap die bij de bedrijfsleider voorhanden zijn;
3° deelnemen aan validatie- of bemonsteringsprogramma's op verzoek
van het Agentschap en op de door het Agentschap vastgestelde wijze;
4° het Agentschap onmiddellijk in kennis stellen van alle vastgestelde
inbreuken die de veiligheid van de betrokken producten in het gedrang
brengt;
5° aan het Agentschap de verslagen van de audits en inspecties ter
beschikking stellen en alle andere documentatie over de bedrijven ter
beschikking houden van het Agentschap;
6° het Agentschap onmiddellijk in kennis stellen van alle belangrijke
wijzigingen in de structuur van het orgaan, van het personeel en de organisatie
daarvan die betrekking hebben op de aan deze erkenning onderworpen activiteiten;
7° aan derden geen enkel in het kader van de controleopdrachten verkregen
gegeven ter beschikking stellen dat uitgaat van het Agentschap of van
de gecontroleerde bedrijven, behalve met schriftelijke toestemming van
het orgaan dat aan de basis ligt van dat gegeven.
§ 4. De erkenningsaanvraag wordt bij het Agentschap ingediend, samen
met :
1° een kopie van het accreditatiecertificaat met het toepassingsgebied
en twee kopieën van het kwaliteitshandboek;
2° het bewijs dat aan de in § 2 vermelde voorwaarden wordt voldaan;
3° een verklaring op erewoord dat de in § 3 vastgestelde voorwaarden
strikt in acht worden genomen.
§ 5. De erkenning wordt verleend voor een periode van ten hoogste
3 jaar en kan telkens worden verlengd met een maximale periode van gelijke
duur.
De aanvraag voor verlenging moet ten minste 3 maand voor het verstrijken
van de geldigheidstermijn van de erkenning worden ingediend overeenkomstig
de in § 4 beschreven procedure.
§ 6. De erkenning wordt geschorst als de in § 2 en § 3
hierboven vermelde voorwaarden niet langer worden nagekomen. De belanghebbende
wordt bij een aangetekend schrijven in kennis gesteld van de schorsing.
De belanghebbende heeft vanaf de ontvangst van dit schrijven vijftien
dagen de tijd om bezwaar in te dienen bij een ter post aangetekend schrijven.
Bij indiening van een bezwaar wordt het besluit tot schorsing van de erkenning
opgeschort. Het Agentschap heeft na ontvangst van het bezwaar zestig dagen
de tijd om het definitieve besluit bij een aangetekend schrijven ter kennis
te brengen van de belanghebbende.
boven
HOOFDSTUK
VII. - Algemene bepalingen
Art. 11.
Alle documenten die betrekking hebben op autocontrole en traceerbaarheid
moeten bewaard worden gedurende twee jaar volgend op het verstrijken van
de periode van houdbaarheid van het betreffende product of bij gebrek
daaraan minimum twee jaar. Voor de primaire productie is de bewaartijd
van deze documenten vijf jaar.
De Ministers die de Volksgezondheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid
hebben, kunnen afwijkingen toestaan voor bepaalde sectoren of producten.
De totaliteit van deze documenten moet worden voorgelegd aan de personen
belast met de controle op hun verzoek.
Art. 12.
De gidsen van goede hygiëne praktijken die werden goedgekeurd overeenkomstig
de artikelen 6 en 7 van het koninklijk besluit van 7 februari 1997 inzake
de algemene voedingsmiddelenhygiëne blijven geldig na de inwerkingtreding
van dit besluit.
boven
HOOFDSTUK
VIII. - Overtredingen en strafbepalingen
Art. 13.
De overtredingen op de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld
en bestraft overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van
22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht
door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en
tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen.
boven
HOOFDSTUK
IX. - Slotbepalingen
Art. 14.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2005 met uitzondering van hoofdstuk
4 dat in werking treedt op 1 januari 2004.
Art. 15.
Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid is belast met de uitvoering
van dit besluit.
Gegeven
te Brussel, 14 november 2003.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken enVolksgezondheid,
R. DEMOTTE
boven
BIJLAGEN
Bijlage
I
Algemene hygiënevoorschriften voor
de primaire productie
1. De exploitanten zien er in de mate van het mogelijke op toe dat de
primaire producten beschermd worden tegen verontreiniging (rekening houdend
met elke verdere verwerking van primaire producten).
2. Onverminderd de in punt 1 bedoelde algemene verplichting moeten exploitanten
voldoen aan de toepasselijke communautaire en nationale wettelijke bepalingen
betreffende het onder controle houden van gevaren voor de primaire productie,
met inbegrip van :
a) de maatregelen voor het onder controle houden van verontreiniging door
lucht, bodem, water, dierenvoeder, meststoffen, diergeneesmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen
en biociden, en de opslag, het hanteren en verwijderen van afvalstoffen,
en
b) de maatregelen die verband houden met de gezondheid en het welzijn
van dieren en de gezondheid van planten en die gevolgen hebben voor de
gezondheid van de mens, inclusief programma's voor bewaking en bestrijding
van zoönosen en zoönoseverwekkers.
3. Exploitanten die dieren fokken, oogsten of bejagen, of primaire producten
van dierlijke oorsprong produceren, nemen afdoende maatregelen om, indien
nodig :
a) alle infrastructuur die voor de primaire productie gebruikt wordt,
inclusief de infrastructuur voor de opslag en hantering van dierenvoeder,
schoon te maken en indien nodig na het schoonmaken op passende wijze te
ontsmetten;
b) de uitrusting, recipiënten, kratten, voertuigen en vaartuigen
schoon te houden en indien nodig na het schoonmaken op passende wijze
te ontsmetten (alvorens deze voor levende dieren of producten van dierlijke
oorsprong te gebruiken);
c) in de mate van het mogelijke toe te zien op de reinheid van de slachtdieren
en indien nodig van de productiedieren;
d) altijd drinkwater of proper water te gebruiken, wanneer zulks noodzakelijk
is om verontreiniging te voorkomen;
e) erop toe te zien dat het personeel dat producten hanteert in goede
gezondheid verkeert en op de hoogte wordt gebracht van de gezondheidsrisico's;
f) voor zover mogelijk te voorkomen dat schadelijke organismen verontreiniging
veroorzaken;
g) afval en gevaarlijke stoffen zo op te slaan en te hanteren dat verontreiniging
voorkomen wordt;
h) de insleep en verspreiding van besmettelijke, via levensmiddelen op
de mens overdraagbare ziekten te voorkomen, ondermeer door voorzorgsmaatregelen
te nemen wanneer nieuwe dieren worden binnengebracht en verdachte haarden
van dit soort ziekten aan het Agentschap te melden;
i) rekening te houden met de voor de volksgezondheid relevante analyses
van bij dieren genomen monsters of van andere monsters; en
j) de toevoegingsmiddelen voor dierenvoeders en de diergeneesmiddelen
te gebruiken overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
4. De exploitanten die plantaardige producten produceren of oogsten, nemen
afdoende maatregelen om, indien van toepassing in voorkomend geval :
a) de voorzieningen, uitrusting, recipiënten, kratten en voertuigen
(die worden gebruikt voor plantaardige producten), schoon te houden en
indien nodig na het schoonmaken op passende wijze te ontsmetten;
b) zo nodig de reinheid van de plantaardige producten te garanderen;
c) altijd drinkwater of proper water te gebruiken, wanneer zulks noodzakelijk
is om verontreiniging te voorkomen;
d) erop toe te zien dat het personeel dat producten hanteert in goede
gezondheid verkeert en op de hoogte wordt gebracht van de gezondheidsrisico's;
e) voor zover mogelijk te voorkomen dat schadelijke organismen verontreiniging
veroorzaken;
f) het afval en gevaarlijke stoffen zo op te slaan en te hanteren dat
verontreiniging voorkomen wordt; en
g) rekening te houden met de voor de volksgezondheid relevante analyses
van bij planten genomen monsters of van andere monsters.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van
14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
in de voedselketen.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
R. DEMOTTE
boven
Bijlage
II
Het bijhouden van registers voor de primaire productie
1. De exploitanten moeten registers inzake maatregelen ter beheersing
van gevaren voor levensmiddelen bijhouden.
2. De exploitanten die dieren fokken of primaire producten van dierlijke
oorsprong produceren, moeten in het bijzonder registers bijhouden over
:
a) de aard en de oorsprong van dierenvoeders;
b) de toegediende diergeneesmiddelen of andere behandelingen die de dieren
hebben ondergaan, met inbegrip van de data van toediening of behandeling
en de wachttijden;
c) de aanwezigheid van ziekten die de veiligheid van de producten van
dierlijke oorsprong in het gedrang kunnen brengen;
d) de voor de volksgezondheid belangrijke resultaten van analyses van
bij de dieren genomen monsters of van andere voor diagnosedoeleinden genomen
monsters; en
e) alle toepasselijke controles van dieren of producten van dierlijke
oorsprong.
3. De exploitanten die plantaardige producten produceren of oogsten moeten
in het bijzonder registers bijhouden over :
a) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
b) de aanwezigheid van schadelijke organismen of ziekten die de veiligheid
van producten van plantaardige oorsprong in het gedrang kunnen brengen;
en
c) de resultaten van voor de volksgezondheid relevante analyses van bij
planten genomen monsters of van andere monsters.
4. De exploitanten moeten de registers gedurende tenminste vijf jaar bewaren
en de relevante informatie in deze registers desgevraagd ter beschikking
stellen van het Agentschap, van de gewestelijke overheden en van de ontvangende
exploitanten van agro-voedingsbedrijven.
5. Andere personen zoals dierenartsen, agronomen en landbouwtechnici mogen
de exploitanten bijstaan bij het bijhouden van de registers.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van
14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
in de voedselketen.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
R. DEMOTTE
boven
Bijlage
III
Voorschriften voor gidsen
1. Het toepassingsgebied omschrijven
In een gids moet er duidelijk worden bepaald op welke activiteiten (een
volledige of gedeeltelijke voedselketen, afzonderlijke stappen), op welke
procédés voor fabricage of in de handel brengen en op welke
producten hij betrekking heeft.
Eenzelfde toepassingsgebied (zelfde activiteiten en/of zelfde gamma producten)
mag niet in verschillende gidsen worden behandeld. Mogelijke overlappingen
tussen het toepassingsveld van verschillende gidsen moeten tot een minimum
worden beperkt.
2. Het verwachte gebruik omschrijven
Alle mogelijke gebruikers moeten worden gedefinieerd en er moet worden
uitgelegd hoe zij de gidsen dienen te gebruiken (gebruiksaanwijzing, instructies,
...). Zo moet worden vermeld wat het doel is van de gidsen, welke gegevens
de gids bevat, op welke manier deze bepalingen verband houden met de wettelijke
voorschriften, hoe die gegevens concreet kunnen worden gebruikt, ...
3. De werkgroep en het overleg aanwijzen
In een gids moet(en) de beroepsvereniging(en), die het initiatief voor
het opstellen ervan heeft (hebben) genomen, duidelijk worden vermeld.
Ook moet worden aangegeven hoe representatief deze vereniging(en) in de
betrokken sector(en) is (zijn) (b.v. % bedrijven uit de sector die lid
zijn van de beroepsvereniging).
De werkgroep die gemachtigd werd om de gids uit te werken en op te stellen
moet duidelijk aangegeven zijn (naam, hoedanigheid, oorsprong en deskundigheid
van alle leden).
In een gids moeten alle partijen, die bij de gids betrokken zijn, worden
vermeld alsook hoe al deze partijen bij de uitwerking ervan werden geraadpleegd.
4. De middelen opgeven
In een gids moet worden vermeld van welke middelen en deskundigheid bij
het opstellen ervan gebruik werd gemaakt. Bijvoorbeeld : adviesbureau,
studie uitgevoerd door een universiteit, analysen, bibliografische verwijzingen,
andere.
5. Richtlijnen over de inhoud
a) De bepalingen van een gids moeten aangepast zijn aan de voorziene gebruikers.
Deze moeten de gids heel gemakkelijk kunnen begrijpen en in de praktijk
omzetten.
b) Een gids kan worden opgesteld uitgaande van :
- een gevarenanalyse in verband met de activiteiten, de procédés,
de voorzieningen, het personeel, de omgeving en de desbetreffende producten;
- de aanbevolen internationale gebruikscodes op het gebied van de betrokken
producten;
- de verschillende vereisten van de wetgeving;
- alle andere relevante bronnen.
c) Alle essentiële hygiënevereisten moeten door de bepalingen
van een gids worden ontwikkeld en verduidelijkt. Deze bepalingen en hun
manier van toepassing moeten worden aangepast aan de bedrijven van de
betrokken sector (zie Toepassingsgebied en Verwacht gebruik). Deze bepalingen
van de gids mogen de wettelijke basisvereisten niet zomaar parafraseren.
d) Een gids moet rekening houden met alle soorten contaminatiegevaar van
de producten (biologisch, chemisch en fysisch).
e) Een gids mag geen interpretaties, afwijkingen of tegenspraken bevatten
met betrekking tot de essentiële vereisten van de wetgeving of gedeelten
daarvan.
f) De concrete voorbeelden van het autocontrolesysteem die beschreven
zijn in de gids moeten voorafgegaan worden door de volgende - of een soortgelijke
- waarschuwing;
« Dit voorbeeld geldt enkel ter illustratie; het mag in geen geval
als zodanig worden gebruikt voor de toepassing van het autocontrolesysteem
in een bepaald bedrijf. »
g) Een gids kan enkel de aspecten met betrekking tot de voedselveiligheid,
de kwaliteit van de producten waarvoor het Agentschap bevoegd is, en de
traceerbaarheid omvatten. Andere aspecten die niet onder de bevoegdheid
van het Agentschap vallen moeten in ander gidsen opgenomen worden.
h) Een gids geeft tevens de voorschriften weer die van toepassing zijn
op de organismen die erkend zijn om de toepassing van de gids in de bedrijven
van de sector na te gaan. Die voorschriften moeten ten minste de volgende
punten bevatten :
- de referentienormen voor de accreditatie van het organisme (referentienorm
EN 45004, EN 45011 of EN 45012 of de reeks ISO 17000);
- als een certificeringssysteem wordt gebruikt, de te hanteren certificeringsvoorschriften,
met inbegrip van de periodiciteit en de draagwijdte van de vervolgaudits;
- als een inspectiesysteem wordt gebruikt, de periodiciteit van de inspecties;
- de documentatie over kwaliteit, de registraties en de technische aspecten
die minstens door de auditoren/inspecteurs moeten worden gecontroleerd;
- de eventuele voorschriften in verband met bemonstering en ontleding
van producten;
- de tijd die de auditoren/inspecteurs in het bedrijf ten minste moeten
besteden aan het controleren van de toepassing van de gids;
- de minimuminhoud van de verslagen;
- de eventuele specifieke eisen met betrekking tot de kwalificaties van
de inspecteurs/auditoren.
6. Richtlijnen over de vorm
Alle elementen van deze gids moeten duidelijk, samenhangend en logisch
worden voorgesteld.
7. Verspreiding
In een gids moet ook zijn aangeven onder welke voorwaarden hij beschikbaar
is. Hij moet verkrijgbaar zijn voor iedereen waarvan de belangstelling
voor de gids gemotiveerd is.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van
14 november 2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid
in de voedselketen.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
R. DEMOTTE
boven
|